De meeste antieke stadsplattegronden uit de 16e t/m de 18e eeuw zijn zogenaamde kopergravures, afdrukken van koperplaten die veelal in boeken werden uitgegeven. Deze boeken bestonden naast kaarten ook uit toelichtende teksten en werden vaak in serie uitgegeven. Was zo’n serie een succes, dan volgden meerdere herdrukken. De koperplaten met plattegronden werden door de tijden heen verhandeld en doorverkocht aan andere uitgevers. De plaat werd dan dikwijls aangepast aan de nieuwe omstandigheden (stadsuitbreidingen, wijziging in straten en objecten, andere illustraties). Maar zo kan het zijn dat grondpatronen van plattegronden van verschillende uitgevers gelijkenis vertonen.
In de bekende Gouden Eeuw van Nederland werden kaarten gewilde en luxueuze handelsproducten. Bekende uitgeversfamilies zoals Blaeu en Janssonius genoten internationale bekendheid en roem. De kaart was in die tijd hét venster op de wereld om ons heen en prikkelde de nieuwsgierigheid en reislust. Als statussymbool werden kaartboeken in woonruimtes tentoongesteld of sierden kaarten in vergulde lijsten de wanden.
De productie van een kaart
Landmeter
Degene die de plattegrond van de stad vaak verrassend nauwkeurig en waarheidsgetrouw in kaart bracht. Daarmee het veldwerk deed, met in die tijd zeer beperkte middelen. Bekend is de zogenaamde driehoeksmeting.
Tekenaar
Het intekenen van de kaart; vaak waren er meerdere personen bij een uitgave betrokken.
Graveur
Het minutieuze werk van het graveren van de koperplaten.
Drukker
Het voorzien van de koperplaat met inkt om vervolgens onder hoge druk een scherpe afdruk op het papier te krijgen. Daarna volgende het proces van boekbinden. Het museum Plantijn in Antwerpen laat dit bedrijfsproces op een hele authentieke en aanschouwelijke wijze zien (zie ook www.museumplantinmoretus.be).
Uitgever
Vanaf de 17e eeuw werd dit een bloeiende bedrijfstak. Het beroep en daarmee het bedrijf ging vaak over van vader op zoon. Hele families verworven hier nationale en internationale faam mee.
Uitgevers
Enkele van de bekendste (Nederlandse) uitgevers in de 16e t/m de 18e eeuw
Frans Hogenberg was een Vlaams kunstenaar en graveur, geboren in 1535 in Mechelen en overleden in 1590 in Keulen. In 1572 verscheen in Keulen op kosten van de auteurs het eerste deel van het stedeboek Civitates orbis terrarum. Het was opgedragen aan keizer Maximiliaan II en ondertekend door Frans Hogenberg en George Braun (1541-1622), een kanunnik verbonden aan de Dom van Keulen. Het zesde en laatste deel verscheen in 1618. Het stedeboek van Braun & Hogenberg was een wereldprimeur. Elke gravure (van de toenmalige bekende steden in Europa en de wereld) besloeg een dubbele bladzijde en had een beschrijving aan de achterzijde. Het stedeboek was in zijn tijd duur, maar toch een groot succes.
De fraaie stadsgezichten van de Civitates getekend in vogelvluchtperspectief of ter zijde genomen zijn stuk voor stuk kunstwerken op grafisch gebied en gelden door hun rijke documentaire waarde over steden en mensen uit de 16e eeuw als historische bronnen. De schilder Joris Hoefnagel was de ontwerper van veel stadsgezichten uit de Civitates. Het graveerwerk werd hoofdzakelijk door Hogenberg zelf gedaan. Braun verzorgde de omschrijvingen van de steden. Zijn bron voor de Nederlandse steden was in hoofdzaak de Descrittione van Guicciardini uit 1567. Voor de Duitse en Italiaanse steden gebruikte hij Sebastian Münster. De Civitates is uitgegeven in het Latijn, Duits en Frans.
De koperplaten van Braun & Hogenberg kwamen ca. 1653 in het bezit van Johannes Janssonius die ze voor zijn eigen stedeboek gebruikte. Door Frederick de Wit in 1694 gekocht werden ze door hem bewerkt en met zijn naam in het stedeboek geplaatst. Peter van der Aa kocht de koperplaten op zijn beurt en publiceerde ze in zijn Galerie agréable du Mone in 1729. Zo hebben de plattegronden van Braun & Hogenberg anderhalve eeuw aan de basis gestaan van veel andere stadskaarten.
In 1567 verscheen bij Willem Silvius te Antwerpen het werk Descrittione di tutti Paesi Bassi, al trimenti detti Germania Inferiore, ‘De beschrijving van al de Nederlanden, anders genoemd Neder-Duitsland.’ Een groots opgezet werk over de Nederlanden in de 16e eeuw, een historisch-geografisch en economisch standaardwerk over de Zeventien Provinciën van Karel V en Filips II. De schrijver van het boek Lodovicio Guicciardini was een Italiaanse edelman, in 1512 in Florence geboren. Omtrent 1541 werd hij als handelsman door zijn vader naar Antwerpen gestuurd. In de welvarende scheldestad werd hij een man van aanzien, een vriend van Ortelius en Plantijn. Zijn grote liefhebberij was de gescheidschrijving, de letterkunde en de diplomatie.
Guicciardini had het materiaal voor zijn boek tussen 1560 en 1565 verzameld, nog net binnen de tijd waarin rust en voorspoed binnen de Nederlanden en Antwerpen heersten. De levensloop van de Descrittione begon in 1567, een jaar na de Beeldenstorm. Het werk was ‘al gran Re Catholico Filippe II’ opgedragen. De illustraties bestonden uit 16 kaarten en stadsgravures in vogelvlucht. Twee ervan waren gravures, de andere houtsneden. Het boek was niet opgesteld in het Latijn, de taal der geleerden, maar in het Italiaans, de moedertaal van Guicciardini. Het was gericht op een breder publiek en in eerste instantie op de vele Italianen die toen in Antwerpen woonden. Nog in hetzelfde jaar verzorgde Guicciardini een Franse vertaling.
In de jaren ’80 van de 16e eeuw verschenen nog meerdere edities, die inmiddels veel omvangrijker waren geworden. Pas in 1612 verscheen de eerste Nederlandstalige editie. Deze werd door Petrus Montanus aan de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden opgedragen. Er verschenen ook edities in zakformaat, zo de Franse van 1613, uitgegeven door Janssonius en Kaerius samen. Hierin treffen we panoramische stadsgezichten aan die nergens in de folio-uitgaven voorkomen. (literatuurverwijzing).
Willem Jansz. Blaeu begon als klerk in de haringhandel van zijn oom. Hij vertrok in 1594 naar Denemarken om er de astronomische waarneming te leren, alsook de fabricage van wetenschappelijke instrumenten en globes. Toen Willem naar een paar jaar studie naar Amsterdam terugkeerde, vestigde hij zich als maker van globes, instrumenten en kaarten ‘op de Lastage op de Waelkant’. Tot 1630 vinden we bij Willem Blaeu in hoofdzaak uitgaven van zeekaarten. Joan Blau en zijn broer Cornelis werden partner in hun vaders zaak. Joan werd – ma het behalen van zijn doctorstitel in Leiden – de grote bezieler van het bedrijf. Alhoewel hij in 1638 zijn vader als hydrograaf van de Verenigde Oostindische Compagnie opvolgde, ging zijn grootste aandacht uit naar landbeschrijvingen. Een jaar vóór hhet overlijden van Willem, verhuisde het bedrijf naar de Bloemgracht ‘Naest de Keerbezem’. Joan was toen al volop bezig met de voorbereiding van de werken waaraan de naam Blaeu zijn grote beroemdheid te danken heeft. Het eerste hiervan was het stedeboek der Nederlanden, in twee delen verschenen in 1649, in het Nederlands ‘Toonneel der Steden van ’s Konings Nederland’en ‘Toonneel der Steden van de Verenigde Nederlanden’.
De splitsing wees erop dat in die tijd de Nederlanden politiek in twee groepen uiteen was gevallen. Het stedeboek is een prachtig kijkboek met 219 figuratieve plattegronden in vogelvluchtperspectief en panorama’s. Naast de stedeboeken der Nederlanden zijn er nog die van Italië, zeer mooie creaties maar niet voltooid. De mooie tekeningen in al deze stedeboeken zijn een onvervangbare bron voor de iconografie. Door Janssonius en anderen werden ze gekopieerd en in hun eigen werken opnieuw uitgegeven.
Het hoogtepunt in de geschiedenis van de atlas is Joan Blaeu’s Atlas Major of Grooten Atlas of t Wereldbeschrijving uit 1662. Deze was het resultaat van 68 jaar werk van vader en zoon. In 1672 vernielde een felle brand een groot gedeelte van de inboedel van het familie bedrijf. Deze ramp, samen met het overlijden van Joan het jaar erop, leidde tot de geleidelijke uitverkoop van de overblijvende boeken, atlassen, koperplaten en globes. Ze werden onder andere handelaren en uitgevers van Amsterdam verspreid. De koperplaten kwamen in handen van Frederick de Wit.
Johannes Janssonius (1588-1664), geboren in Arnhem waar zijn vader een uitgeverij had, vertrok hij al jong naar Amsterdam. Daar trad hij in het huwelijk met Elisabeth Hondius, dochter van de grote Jodocus Hondius. Hij trad in dienst van zijn schoonvader en zette samen met diens zoon Henricus de uitgeverij voort en bouwde deze uit tot één van de grootste uitgeverijen van zijn tijd, met filialen in o.a. Lyon, Frankfurt, Geneve, Berlijn en Stockholm. Tussen 1620 en 1637 gaf hij meerdere kopieën uit van Blaeu’s ‘Licht der Zeevaert, onder eigen naam.
In 1650 verscheen van Janssonius een atlas als vijfde deel onder de titel ‘Theatrum Urbium Celebriorum’. Voor dit werk gebruikte hij de koperplaten van Braun & Hogenbergs ‘Civitates Orbis Terrarum’ uit 1572. Na 1658 verscheen Janssonius’Átlas Major’in elf delen en omstreeks 1660 de ‘Novus Atlas’ in zes delen, uitgaven die sterk concurreerden met de werken van de familie Blaeu. Nadat Janssonius in 1664 was gestorven, namen de erfgenamen de zaak over onder leiding van de schoonzoon van de overledene, Jan van Waesbergen.
Frederick de Wit, één van de beste graveurs uit de tweede helft van de 17e eeuw, was vanaf 1648 werkzaam als graveur en kaartenhandelaar in Amsterdam. Tot aan zijn dood in 1706 bleef hij in de Kalverstraat wonen in een huis genaamd ‘De Witte Pascaert’. De Wit had zo’n grote bekendheid verworven dat zijn mooi versierde kaarten nog lang in trek bleven, zelfs na opheffing van zijn bedrijf. De atlassen van De Wit begonnen vanaf 1670 te verschijnen en de stedeboeken omstreeks 1695. Van de mooie stedeboeken der Nederlanden waren er twee edities.
De grootste kaart- en boekwinkel uit de achttiende eeuw was die van Johan Covens en Cornelis Mortier op de Vijgendam in Amsterdam. De zaak was ontstaan door een overeenkomst tussen Johannes Covens en Cornelis Mortier in 1721, kort na een huwelijk van Johannes met Agatha Mortier, een zuster van Cornelis. Covens en Mortier kochten veel zeventiende eeuwse koperplaten om die weer te gebruiken voor nieuwe uitgaven. Stedeboeken en atlassen kwamen van hun persen, waaronder de driedelige atlas van Sanson, een atlas van Jaillot en een atlas van Frederick de Wit.In 1774 overleed Johannes Covens en in 1783 de inmiddels hoogbejaarde Cornelis Mortier. Vijf jaar eerder, toen de gelijknamige zoon van Johannes Covens de zaak overnam, was de naam van de firma gewijzigd in J.Covens en Zoon. Tot 1866 bleef deze zaak bestaan, zij het dat de naam van de uitgeverij in 1794 werd veranderd in Mortier, Covens en Zoon.